Public Management

Beroepsonderwijs: afschaffen of upgraden?

Door Marc Vermeulen | 19 april 2017 | 8 min lezen

Het beroepsonderwijs, zoals we dat in Nederland kennen, is helemaal niet zo vanzelfsprekend. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) is hier al jaren kritisch over, met name over het feit dat kinderen in ons onderwijsstelsel al vroeg een specifieke richting moeten kiezen.  De OESO zou eerder een stelsel voorstaan van een middenschool waarbij geen onderscheid is tussen beroepsgericht en algemeen vormend onderwijs.

Die kritiek van het OESO is niet zo gek. Zo kun je je afvragen of niveau 1 in feite niet slechts een manier is om door middel van vrij elementaire vorming kinderen en jongeren klaar te stomen voor de samenleving. En op niveau 2 en 3 zouden veel bedrijven in deze tijd van aantrekkende economie, en in hun worsteling om goed personeel te vinden, maar wat graag mogelijkheden krijgen om jong talent snel op te pikken en intern op te leiden. Wat wij kennen als niveau 4, valt in veel landen gewoon onder het hoger onderwijssysteem. Zeker ook gezien het groeiend aantal associate degree (AD) opleidingen tussen het MBO en het HBO zou het niet vreemd zijn om niveau 4 een brug naar het HBO te laten vormen.

Het Nederlandse stelsel van beroepsonderwijs is complex en internationaal moeilijk te doorgronden. Ook veel openbaar bestuurders in Nederland begrijpen er maar weinig van. Ze komen er zelf niet vandaan en ook hun kinderen gaan er meestal niet naartoe. Dit heeft mede te maken met het imago van het beroepsonderwijs, bij zowel ouders als hun kinderen. Veel ouders doen alles wat mogelijk is om hun kind toch vooral op de Havo te krijgen in plaats van op het VMBO.

Afschaffen? 

Moet het beroepsonderwijs dan maar afgeschaft worden? Kunnen we inderdaad niet beter, zoals het OESO voorstaat en vele landen ook doen, een systeem ontwikkelen dat geen onderscheid kent tussen beroepsgericht en algemeen vormend onderwijs?

In tegenstelling tot wat het voorgaande suggereert is mijn antwoord daarop ‘nee’, en wordt dit juist een pleidooi voor beroepsonderwijs, omdat het beroepsonderwijs wel degelijk de moeite waard is. Maar iets dat de moeite waard is, moet onderhouden worden, en als we beroepsonderwijs belangrijk vinden moeten we daar in investeren. Het beroepsonderwijs heeft een upgrade nodig.

De afgelopen decennia hebben we vooral veel vormen van technologische innovatie gehad. Een innovatie die vooral ook een toename van opleidingsniveau veroorzaakte, wat er toe geleid heeft dat laag gekwalificeerde arbeid de markt uitgeduwd werd. Populair zijn op dit moment de doemdenk-scenario’s waarbij al het werk overgenomen wordt door robots. Dat is natuurlijk nooit helemaal het geval. Er zullen altijd vormen van dienstverlening blijven die niet door technologie of door robots vervangen kunnen worden.

En daar ligt dus een taak voor het beroepsonderwijs. Maar om die rol te pakken moeten er wel wat dingen veranderen. Ik pleit daarbij voor een nieuwe innovatie-agenda. Dat moet een combinatie worden van technologische en sociale innovatie. Daarbij is het van belang om te kijken welke vormen van innovatie nodig zijn om juist de mensen met wat minder talent aan het werk te kunnen houden. Een mooi voorbeeld is de inzet van mensen met het syndroom van Down zoals bijvoorbeeld bij Brownies en Downies. Waar het voor de werknemer met het syndroom van Down lastiger wordt om bestellingen op te nemen is het tablet een handig hulpmiddel; als klant kun je de bestelling aanwijzen, deze staat daarmee genoteerd en wordt meteen verwerkt. Een simpele combinatie van technologie waardoor je mensen met beperkingen inzetbaar maakt. Het gaat erom dat we zoeken naar combinaties om mensen te willen inschakelen. Waarbij iedereen ertoe doet, niet alleen vanwege economische motieven maar ook vanwege menselijke, sociale motieven. Juist dit soort innovaties passen goed bij het beroepsonderwijs, omdat de basis niet alleen denken is maar ook doen.

Grensoverschrijdend 

De belangrijkste voorwaarde voor innovatieve stappen is dat ze grensoverschrijdend zijn. Dat betekent dat er tussen sectoren onderling meer samenwerking moet komen, zoals zorg en voedingsindustrie, en technologie en onderwijs. Ook dienen disciplines meer samen te werken. Dat gebeurt binnen het onderwijs bij het HBO al meer dan in de academische wereld; het is een belangrijke voorwaarde om tot innovatie te komen. Interessant is in dit kader het werk van Simon Sinek. In zijn theorie over de ‘golden circle’ stelt hij de vraag waarom, als het gaat om Dell en Apple, de laatste toch altijd weer erboven uit steekt. Hij verklaart dit doordat Dell teveel blijft denken vanuit de computer, vanuit het bestaande, terwijl Apple breder en vernieuwend denkt.

De innovatie-agenda voor het beroepsonderwijs heeft 5 agendapunten:

Agendapunt 1 – Elk talent telt. We moeten samen aan de bak om met een combinatie van sociale en technische innovatie die mensen die minder getalenteerd zijn, of een handicap of gebrek hebben, ook een plek in de samenleving te geven.

Onlangs publiceerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) een document waarbij die, in het kader van de komende verkiezingen, op een rijtje gezet heeft welke thema’s voor de nabije toekomst aandacht verdienen. Deze hoofdthema’s zijn: veerkrachtige economie, brede innovatie, sociale samenhang, navigeren in een veranderende wereld en waardegedreven publieke sector. Het document van de WRR wijst op de grote innovatie opgave, op meer diversiteit in het kennisbeleid en op de zorgelijke sociale samenhang. Met name dit laatste lijkt een probleem van het onderwijs te zijn. Waar onderwijs jarenlang als oplosser van de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden gezien werd, lijkt er nu een kentering te zijn waarbij onderwijs zelfs een oorzaak is van die kloof.

In de tekst van de WRR klinkt behoorlijk wat zorg over hoe de samenleving zich de komende jaren gaat ontwikkelen, en het is duidelijk dat er serieus werk gemaakt moet worden van het inschakelen en benutten van ieder talent dat in de samenleving aanwezig is. Waar we ons voorheen toch nog een vrij hoog werkeloosheids- en arbeidsongeschiktheidspercentage konden permitteren krijgen we op niet al te lange termijn te maken met een van de bedreigingen van de westerse economie, namelijk een krimpende beroepsbevolking met tegelijkertijd een stijgend percentage ouderen.

Als we hetzelfde welvaartsniveau willen behouden kan Nederland niet anders dan blijven investeren in het verhogen van de arbeidsproductiviteit. Door de opkomst van nieuwe economieën - zoals China - moeten we ons concurrentieveld versterken. En dat kan alleen door slim te werken, door niemand langs de kant te laten staan en al het talent in te zetten. Daar zit dus een belangrijke opgave voor het onderwijs.

In de discussie over sociale ongelijkheid is er een serieuze zorg voor wat sociologen de onderkant van de samenleving noemen. Dit betreft zo’n 15% tot 20% van onze bevolking die structureel buiten de boot valt. Sociaal en economisch gezien is het onaanvaardbaar dat je tegen 1 op de 6 mensen zegt: ‘Je bent niet nodig, je hoeft niet mee te doen of je kan niet meedoen.’ Zoals ook in het WRR-rapport aangegeven is ieder talent nodig, ook de talenten ‘aan de onderkant’.

Agendapunt 2– Het opleidingsniveau van docenten omhoog. De commissie Rinnooy Kan heeft zich hard gemaakt voor een hoger opleidingsniveau voor docenten onder het motto ‘elke meester een master’ en het is een treurig om te moeten constateren dat daar, met name in het beroepsonderwijs, nog weinig van terecht gekomen is. De kracht van het beroepsonderwijs, het praktisch doen, is in deze tegelijk ook een valkuil. Met name nu er grotere uitdagingen gesteld worden en docenten met moeilijkere groepen te maken krijgen, is het paradoxaal dat hun opleidingsniveau in ieder geval niet omhoog gaat. Dat is zeker een punt waar werk van gemaakt moet worden.

Agendapunt 3– Kennisontwikkeling. Binnen de onderwijswetenschappen is beroepsonderwijs een blinde vlek. Op zoek naar nieuwe ontwikkelingen met een combinatie van technologische en sociale innovatie zullen we veel meer werk moeten maken van de kennisontwikkeling voor dat beroepsonderwijs. Dat betekent ook leerstoelen, lectoraten, onderzoeksprogramma’s en kenniscentra. Op dit moment is kennisontwikkeling teveel gericht op het AVO-systeem. De kennisontwikkeling rond het beroepsonderwijs - immers de helft van het onderwijssysteem - moet veel steviger gepositioneerd worden.

Onderdeel daarvan is dat we meer inzicht krijgen in hoe die cross-overs tussen de sectoren, tussen doen en denken, hoe die werken voor jonge mensen. Het is zaak dat die thema’s, van praktijkschool tot hoger en academisch onderwijs, worden opgepakt. Er zijn allerhande pogingen gedaan en gaande, zoals het PGO in Maastricht en competentiegericht leren in allerhande variaties. Maar het zijn variaties die vaak toch niet goed uit de startblokken zijn gekomen omdat ze al bekritiseerd werden bij de start en daarmee in de kiem gesmoord, soms terecht maar vaak ten onrechte.

Ook de assessment kant moet steviger aangezet worden. Dit wordt vaak ongemakkelijk gevonden maar het is belangrijk om zichtbaar te maken dat er buitengewoon degelijk onderwijs gegeven wordt en dat jonge mensen ook heel veel leren. Ook de arbeidsmarkt vraag om een steviger assessment. Dat betekent echter niet dat dit vertaald wordt in dikke, uitdijende portfolio’s. Het moet duidelijk worden door kwaliteit, niet door kwantiteit.

Agendapunt 4 - De ‘triple helix’-gedachte van samenwerking tussen overheid, onderwijs en openbaar bestuur. Als die 3 partijen elkaar vinden blijkt dat succesvol te kunnen zijn, maar daar waar dat geslaagd is, onder meer in Eindhoven, of in Twente met de ondernemende universiteit, heeft dat veel werk en jarenlange inzet gekost. Ook nu nog lijken de 3 partijen meestal eerder van elkaar af te wijken dan naar elkaar toe te trekken. Ook in het bij elkaar brengen van die partijen zou het beroepsonderwijs een rol kunnen spelen.

Een van de andere zorgpunten in het document van de WRR is de handhaving van onze verzorgingsstaat. Op dit moment zijn we volop bezig deze te hervormen en juist onderwijs kan daar een rol spelen. Je zou kunnen zeggen dat de verzorgingsstaat begint bij het onderwijs. Zij die meer en langer onderwijs genoten hebben, blijven langer gezond en onafhankelijk, waardoor ze in feite pas laat intensief gebruik maken van het zorgsysteem.

Ook het openbaar bestuur staat ter discussie en vraagt om hervorming. Het ‘huis van Thorbecke’ staat op kantelen en moet opnieuw in de steigers. We zien dat er niet genoeg mensen te vinden zijn voor publieke functies zoals wethouders en statenleden. Dit zegt iets over de betrokkenheid van de burgers bij het politieke systeem. De recente ontwikkelingen in Groot-Brittannië (Brexit) en in de Verenigde Staten (verkiezing van Trump) zijn een weergave van de publieke onvrede die we overigens ook in ons land zien. De bestaande politieke instituten vragen om hervorming en we zullen met elkaar moeten kijken hoe we de moderne democratie nieuw leven kunnen inblazen. Die nieuwe vormgeving gaat meer in de richting van een democratie van doen dan van praten, de zogenaamde participatieve democratie, waarbij de tweedeling tussen denken en doen ter discussie staat. Burgerschap uit zich door dingen doen, bijvoorbeeld in de wijk en in de mantelzorg.

Agendapunt 5 - De relatie tussen vakmanschap en burgerschap. In het zoeken naar nieuwe ladingen van burgerschap zien we rauwe debatten en heftige vormen van afhaken. Vakmanschap zou wel eens een goede aanzet zijn in de hervormingen en om burgerschap mee vorm te geven. Dat is een historische gedachte, burgerschap en vakmanschap waren immers in de middeleeuwen gekoppeld via het gildenstelsel. Maar het is ook een criminologische idee daar we weten dat kleine criminelen en hooligans vaak tot rust komen als ze een serieuze baan hebben. Via vakmanschap komen jonge mensen tot burgerschap, hetgeen iets anders is dan ze via maatschappijleer en burgerschapsonderwijs te leren tot beter burgerschap te komen. Het is een interessant onderwerp om te kijken hoe vakmanschap een rol kan spelen in de hervorming van praat-democratie naar doe-democratie.

We moeten op het pad van beroepsonderwijs doorgaan. Het fundament dat er ligt is goed, maar het vraagt wel om herziening. Dat betekent dat er op sommige plaatsen versterking nodig is, maar dat we ook kritisch moeten kijken naar die punten die niet meer werken. Bovenstaande agenda is een handleiding om mee aan de slag te gaan. En aan de slag moeten we!

Leiding geven in een veranderend onderwijslandschap

Als manager of leidinggevende in het onderwijs heeft u te maken met een steeds veranderend landschap. Leer succesvol leiding te geven aan de veranderingen met de Master of Management in Education aan TIAS.
LEES MEER OVER DEZE MASTER