Is het publiek aandeelhouderschap aan herziening toe?
2 oktober 2015 | 1 min lezen
De afgelopen jaren is de rol van de raad van commissarissen bij staatsdeelnemingen flink uitgehold door de toegenomen bemoeienis van de staat. Is het publiek aandeelhouderschap nog wel de juiste rechtsvorm om toezicht te houden op staatsdeelnemingen, vraag bijzonder hoogleraar Michiel Boersma zich af in deze column.
De overheid neemt door publiek aandeelhouderschap de verantwoordelijkheid om de maatschappelijke belangen van staatsdeelnemingen te waarborgen. In de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 schrijft de overheid dat in het geval van staatsdeelnemingen het aandeelhouderschap aan de borging van de bewuste publieke belangen kan bijdragen, naast regelgeving en een externe toezichthouder.
Afhankelijk van de mate van betrokkenheid van de overheid zijn er drie mogelijkheden om die borging van maatschappelijke belangen tot uitvoering te brengen. Namelijk het instellen van wet- en regelgeving, zorgen voor concurrentie of door directe ministeriële verantwoordelijkheid. Wet- en regelgeving wordt gezien als het meest effectieve en efficiënte middel om publieke belangen te borgen, omdat het transparant en voorspelbaar is. En het komt op democratische wijze via een zorgvuldig wetgevingsproces tot stand. Het instrument van publiek aandeelhouderschap kan daarbij van aanvullende waarde zijn.
De staat wil op deze manier invloed uitoefenen op het benoemings- en beloningsbeleid, het doen van grote investeringen en op de strategie. Het is begrijpelijk dat de overheid bij deze punten wil meebeslissen, want daar worden ze door kiezers op aangesproken en uiteindelijk op afgerekend. De vraag is alleen op het publieke aandeelhouderschap de juiste manier is om die invloed te waarborgen.
Staatdeelnemingen zijn nagenoeg allemaal structuurvennootschappen, wat betekent dat de instelling van een raad van commissarissen verplicht is. Intern toezicht op het bestuur vindt plaats door deze RvC. Maar de rol van de RvC is de afgelopen jaren uitgehold. De RvC keurt bepaalde beslissingen van het bestuur goed, maar moet sommige voorleggen aan de aandeelhouder. Dit veroorzaakt nog al eens spanning tussen de publieke aandeelhouder en de commissarissen. Vooral omdat de aandeelhouder er pas vaak in een later stadium bij betrokken wordt. In een artikel in het NRC Handelsblad (zaterdag, 12 september 2015) bleek onlangs dat deze, door de overheid gewenste, invloed commissarissen van staatsdeelnemingen en aandeelhouders uiteen drijft.
Dit kan langs twee richtingen worden geadresseerd, namelijk het kiezen van een andere rechtsvorm of het maken van goede afspraken. In het eerste geval zou gedacht kunnen worden aan een rechtspersoon met een wettelijke taak (RWT) of zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Denk bijvoorbeeld aan Rijkswaterstaat, dat rechtstreeks valt onder de minister.
In het tweede geval zouden goede afspraken gemaakt moeten worden op welke punten de overheid invloed kan uitoefenen en op welk moment de aandeelhouder bij het goedkeurensproces wordt betrokken. En dit dan vervolgens statutair vast te leggen.
De laatste 10 jaar zien we dat de slinger de kant van een intensiever toezicht op is gegaan. Begrijpelijk gezien een aantal uitwassen en schandalen en op zich is daar niets mis mee, maar de aanpassing van de governance is achtergebleven bij deze beweging. Ook in dit geval zal de overheid de daad bij het woord moeten voegen, zij moet de governance goed regelen.